In de 17e eeuw werden in Noord-Holland een aantal grote en kleinere meren rondom bedijkt en droog gemaakt. Dit gebeurde door rijke private investeerders die een daarbij een tweeledig doel hadden: Veiligheid tegen het verwoestende water en financieel gewin. Aan de ene kant vormden de grote meren een bedreiging voor de omliggende steden, aan de andere kant leverde de drooglegging nieuwe, door de kleibodem vruchtbare landbouwgrond op die verpacht kon worden. Na de Beemster werden er al snel plannen gemaakt om ook andere meren zoals de Purmer, de Wormer en de Schermeer droog te maken. In 1635 werd de Schermeer als een van de laatste droogmakerijen voltooid.
Het droogmalen en het drooghouden van de Schermeer gebeurde waterbouwkundig gezien anders dan in de eerdere droogmakerijen. De Schermeer was vrij diep. Daarom was er bemaling op verschillende niveaus noodzakelijk. Hiervoor werden er binnenboezems en tussenboezems in de polder aangelegd.
De Noordervaart en de Zuidervaart en hun verbindingsloten zijn de belangrijkste daarvan. Het meer moest rondom eerst worden bedijkt en er moest ook nog een ringvaart of buitenboezem worden gegraven om het water uit het meer te kunnen afvoeren.
Stukken van het “oude land” werden binnen de dijk gehouden waarop een eerste groep bovenmolens kon worden gebouwd. Wat lager en verder naar binnenkwamen de middenmolens. In een later stadium en op een nog lager niveau werden de ondermolens en nog weer lager de poldermolens gebouwd.
Eenvoudig uitgelegd werkte het systeem zo:
De Poldermolens maalden het water vanuit de poldersloten naar de binnenboezems. Een groep van Ondermolens maalden daarna het water vanuit die binnenboezems naar een hogere tussenboezem. Die tussenboezem werd bemalen door een volgende groep molens, de Middenmolens die het water naar de volgende, weer wat hoger gelegen tussenboezem maalden. Een groep maalden het water ten slotte daaruit in de ringvaart of Schermerboezem.
Vandaar werd het water verder afgevoerd en via de uitwaterende sluizen bij eb naar zee geloosd. Het grote voordeel van dit systeem was, dat als er ergens één molen uitviel, de rest gewoon kon blijven door malen. Bij een traditionele molenring of molengang stonden dan direct alle molens stil, omdat ze geen water meer kregen of omdat ze hun water niet kwijt konden.
52 molens in verdeeld in 3 groepen
Aan de rand van de Schermeer bouwde men twee grote groepen molens: de Noorderring tussen Ursem en Schermerhorn en de Zuiderring bij Driehuizen. Daarnaast kwam er bij Schermerhorn nog een kleinere molengroep met 2 ondermolens, 2 middenmolens, en ook 2 bovenmolens.
De twee grootste molengroepen bestonden elk uit:
- 5 ondermolens,
- 5 middenmolens en
- 6 bovenmolens.
Samen was dat dus al: 16 + 16 + 6 = 38 molens. De Schermeer werd ingedeeld in 14 afdelingen, die elk een eigen poldermolen kregen. Dat bracht het totaal aantal molens in en rond de Schermeer op 52.
De Zuiderring bij Driehuizen
De 16 molens van de Zuiderring zijn voor mensen die geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van de laatste generaties van de molenaarsfamilie Wiedijk, tot aan het definitieve einde van deze molengroep, belangrijk.
Zij leefden er onder moeilijke omstandigheden in hun grote molens van het type achtkantige binnenkruier, zeer betrouwbare, imposante en technisch vernuftige machines. Ten tijde van de drooglegging waren deze nog voorzien van grote houten schepraderen. Veel later werden die vervangen door een systeem met metalen vijzels waarmee het water makkelijker en veel hoger opgemalen kon worden.
Weinig loon en gebrek aan leefruimte
Het is voor ons bijna niet voor te stellen hoe het mogelijk is geweest om van 80 gulden per jaar rond te komen. Want dat bedrag was honderden jaren lang het vrijwel onveranderde jaarloon voor de molenaars in de Schermeer. Daarbij hadden ze vrij wonen, vrij licht (kaarsen en olie) en het gebruik van een groter of kleiner stukje grond. Daarnaast de mogelijkheid om er wat bij te verdienen als visser, timmerman, stoelenmatter, boerenknecht, werker aan de wegen, enz. Er wat bijverdienen was echt dringend noodzakelijk want de gezinnen waren vaak groot.
Langere periodes met regen, die soms voorkwamen, waren daarom rampzalig voor ze want dat betekende geen extra inkomsten voor het gezin. Het werk met de molen ging immers altijd voor.
Gemeten naar de huidige maatstaven waren deze molens eigenlijk ongeschikt voor bewoning. Het waterrad nam een groot deel van de benedenwoning in beslag. De ruimte erboven was onbewoonbaar door roet, vuil en rook omdat de molens geen schoorsteen hadden. Alle rook van de schouw, de kachel of het fornuis kwam direct uit op de roetzolder. Pas vanaf ca.1850 werden de houten schepraderen vervangen door metalen vijzels en dat gaf veel meer leefruimte, want deze vijzels zaten onder de vloer.
Water voor huishoudelijk gebruik was een probleem. Buiten stond een grote bak voor 400 liter water. Het was een hele wandeling naar die bak als het water binnen op was, vooral als de molen draaide want dan moest omgelopen worden. Met een tobbe onder een roede van de wiek werd er regenwater verzameld. Was het op, dan was men aangewezen op slootwater!
De namen van de molens
Net na het droogmalen van de Schermeer werden de molens nog aangeduid met de naam van de molenaar. Niet veel later veranderde dat en kregen de poldermolens een letter, naar de letter van de afdelingen. Ook bij de kleinere groep molens bij Schermerhorn en bij de grote molengroep van de Noorderring kregen alle molens toen een letter. Alleen de molens van de Zuiderring werden aangeduid met een cijfer.

Waar komt de naam Wiedijk vandaan?
Drie broers: Fridrich, Hendrik en Jan Wedig afkomstig uit Pruissen kwamen in1783 als z.g. “Hannekemaaiers” naar Grootschermer.
Hannekemaaiers kwamen vanuit Duitsland naar Noord-Holland om hier bij de boeren het gras te maaien en er te helpen met de hooioogst.
De oudste, Fridrich Wedig (1754-1812) uit Drohne, trouwde op 11 januari 1784 met Geertje Schuijt.
Toen ze in ondertrouw gingen nam hij hier de naam
Frerik Wiedijk aan. De vraag blijft of hij deze naam niet “geleend” heeft en of die hier niet al eerder voorkwam?
Ze kregen vijf zoons en twee dochters, onder wie CornelisWiedijk(1793-1869) die later molenaar werd.
De familie breidde zich snel uit. In1875 waren er alleen in Grootschermer al tien families met de naam Wiedijk!
Lastig zoeken naar het verleden
In 1811 werd er op last van Napoleon begonnen met het registreren van geboorte, trouwen en overlijden. Pas na 1850 was sprake van een echt betrouwbaar bevolkingsregister. Wie de eerste molenaars Wiedijk waren in de Schermeer is dus moeilijk te achterhalen.
Een waarschuwing van de Dijkgraaf
Pas in 1842 komen we in stukken van het polderbestuur voor het eerst de naam Wiedijk tegen. En... niet erg positief. In dat jaar vindt de Dijkgraaf dat hij aan de molenaars de Vries, Kaagman, Wiedijk en Bos zijn bijzondere ontevredenheid te kennen moest geven. Zij hadden niet onverwijld en zoals bij hun instructies bepaald het bevel opgevolgd onder zeil te gaan en te malen. Dat was in de nacht van 24 december 1842. Een boete van 3 gulden voor de Vries en van 6 gulden voor de anderen waren het gevolg! En daar molenaar Bos nu al voor derde keer bekeurd was en hij de Admiraal met brutale woorden had bejegend, werd hem per mei de dienst opgezegd.
Dit soort vergrijpen waren nu al zo vaak voorgekomen dat dit als een waarschuwing moest dienen.
Ten teken dat de molenaars met de inhoud van deze waarschuwing bekend waren dienden alle molenaars er hun handtekening onder te zetten en dat deden ze. Ook Cornelis Wiedijk (1793-1869). Hij bemaalde toen molen 15 en is de vader van Fredrik Wiedijk, over wie meer op de volgende pagina.
Tot het bittere einde
In 1867 was deze Cornelis Wiedijk al 54 jaar molenaar en timmermansknecht geweest. Oud en ziek vroeg hij op 74-jarige leeftijd om met pensioen te mogen gaan. Daar kon het polderbestuur niet aan beginnen.
Maar, zolang hij nog wat werk kon verrichten op de werf zou zijn loon doorgaan, kreeg hij te horen.

De recente familie-geschiedenis

Die begint voor ons bij Fredrik Wiedijk (1813-1881) en zijn vrouw Geertje van Til, molenaar in de Schermeer (molen niet bekend). Vier van zijn kinderen werden er ook molenaar. Cornelis in molen 8, Pieter in molen 1, Gerrit in poldermolen R en ook dochter Betje die, met haar man Teunis Vorst, poldermolen F bemaalde.
Zijn oudste zoon Cornelis trouwde in1865 Maartje Bus.
Uit dit huwelijk wordt in1867 zoon Frederik geboren (roepnaam Freek). Hij bleef hun enigste kind. Wij hebben helaas geen foto van hem kunnen vinden.

Frederik Wiedijk trouwde in 1891 met Aaltje Hoogland uit Zuid en Noord Schermer. Ze is dan 25 jaar oud.
Samen kregen ze maar liefst zeven zonen:
Cor(1892), Klaas(1894), Arie(1897), Maarten(1899), Pieter(1903), Christiaan(1905) en tot slot Dirk (1908).
Na hun huwelijk woonden ze in hetdorp Driehuizen.
Daar is zoon Cor geboren. Frederik was toen visser.
In hetzelfde jaar nog vertrokken ze naar Ursem, waar hij zich liet inschrijven als winkelier, waarin is onbekend.
Een half jaar later in1893 zijn ze al weer terug.
Hij begint dan als molenaar in molen 3.
Klaas, Arie en Maarten zijn daar geboren. In1901 wordt hij benoemd in molen 6, waar Pieter, Christiaan en Dirk geboren zijn.
Zijn vader Cornelis bemaalde met zijn vrouw Maartje molen 8. Dat was de Admiraals- of seinmolen, waarin Frederik in 1867 vermoedelijk ook geboren is. Een Admiraal gaf leiding aan de groep molenaars en bepaalde wanneer en met hoeveel zeil er gemalen diende te worden. Met een vlag of een lamp aan de wiektop werd dat aan de andere molenaars doorgeven. Later aan een hoge seinpaal die naast de molen stond en “de kol” genoemd werd.
De Admiraal moest veel verstand hebben van het weer. Als het 's nachts nodig bleek om te malen, moest hij eerst alle 15 molens af om zijn molenaars te wekken.
De zoons van Frederik en Aaltje konden vanuit de molen van hun ouders, lopend naar molen 8 van Opa en Oma. Dat was maar een klein stukje.
Als er bijvoorbeeld kermis was in Driehuizen stopten zij de kleinkinderen wel eens een paar centen extra toe. Een Admiraal had het financieel wat beter dan de andere molenaars. Hij kreeg jaarlijks een toeslag van 60 gulden voor zijn extra verantwoordelijkheid, boven op zijn jaarsalaris van 80 gulden. Maar ook voor een Admiraal was het molenaar zijn in de Schermeer zeker geen vetpot.
Op zijn eigen verzoek wordt in 1910 aan Cornelis, de vader van Frederik, nog geen maand na het overlijden van zijn vrouw Maartje Bus, eervol ontslag verleend. Zijn zoon Frederik wordt benoemd tot zijn opvolger en krijgt toestemming van het polderbestuur om zijn vader bij hem te laten inwonen.
Maart 1910 >> Benoeming van Frederik Wiedijk tot molenaar van molen 8 - Zuiderring Driehuizen <> In deze brief staat ook dat Fredrik Wiedijk toestemming krijgt dat zijn vader bij hem mag inwonen
In 1911 wordt Frederik ernstig ziek en hij overlijdt op 43-jarige leeftijd aan kanker.
Oudste zoon Cor beschrijft later in zijn levensverhaal de wanhoop van zijn moeder. Met het jongste kind op de arm zegt ze ontzet tot hem: “God kind, wat moeten we nou?”.
Dat beeld is hij nooit meer kwijt geraakt. Omdat hij nog maar 18 jaar was, kon er geen sprake zijn van opvolgen. Ze waren heel bang dat ze de molen uit moesten.

Toch kreeg moeder Aaltje uiteindelijk toestemming van de Dijkgraaf en de Heemraden om zelf, met haar oudste zoon als knecht, Admiraalsmolen 8 te blijven bemalen. Door die benoeming van Aaltje tot molenaar hoefde zij met haar gezin gelukkig niet te vertrekken.
Grootvader bleef bij hen inwonen en dat gaf tussen Aaltje en hem nog wel eens de nodige strubbelingen.
Maar grootvader was gelukkig nog kwiek en hij kon met goed weer, als het nodig was de molen alvast op gang brengen. Dan kon oudste zoon Cor, wat langer elders blijven werken om wat bij te verdienen voor Aaltjes gezin.

Geen rechten en afhankelijk van gunsten
Een molenaar was maatschappelijk gezien niet erg belangrijk. Maar door zijn positie leek hij wel belangrijk. Wie een molen, die machtige machine kon beheersen, daar werd toch wel tegen opgekeken. Toch waren de molenaars volledig afhankelijk van het polderbestuur. Voor letterlijk alles! Voor benoeming en ontslag, voor hun inkomen, voor medewerking om overgeplaatst te worden naar een betere molen met meer grond en zelfs voor het krijgen van extra werk om wat bij te kunnen verdienen. Er konden aan de molenaars boetes worden opgelegd en ze hadden in het geheel geen rechten. Ook niet bij ziekte, een ongeval of arbeidsongeschiktheid door een kwaal of gebreken als gevolg van ouderdom.
Het is niet zo gek dus dat er maar twee van de zeven broers Wiedijk later ook molenaar werden. In 1916 kreeg Aaltjes oudste zoon Cor zijn eigen molen in de Speketerspolder en werd zijn taak in de molen thuis overgenomen door zijn broer Arie. Cor bemaalde later “De Woudaap” in de Krommenieër-Woudpolder. Arie is nog even molenaar geweest in de Kogerpolder. Daarna in de Polder Valkoog in Groenveld, bij Schagen. De andere broers kozen allemaal een ander beroep. Klaas werd smid, Piet timmerman, Chris schilder en Dirk was eerst leerling kok en werd later politieman.


Moeder Aaltje en haar jongens
Het leven van een molenaarsvrouw was destijds niet eenvoudig: Wonen in een molen zonder waterleiding, elektriciteit of gas. Regenwater dat vaak schaars was. Samenwonen in een hele kleine ruimte met 7 kinderen, allemaal thuis geboren. De oudste was al 16 toen de jongste geboren werd. En die altijd terugkerende zorgen om geld en of er wel genoeg te eten was voor iedereen. Iedere dag weer.
Haar man was alleen thuis als de molen moest malen. Hij maakte lange dagen met werk in de polder om het huishoudgeld aan te vullen. Maar hij moest altijd wel een stevige boterham mee naar z'n werk, anders hield hij dat zware werk niet vol. Dat betekende soms dat de rest van de familie het met wat minder moest doen.
Haar man Frederik overleed al op heel jonge leeftijd en de grote vraag was toen hoe het verder moest, want een molenaar had veel plichten maar geen enkel recht.
Het polderbestuur en de boeren met geld hadden alle macht in handen en zij beslisten over het wel en wee van de molenaarsgezinnen.Desondanks was Aaltje een zeer principiële vrouw die bijvoorbeeld financiële hulp van de kerk weigerde omdat die ‘de wapens voor de oorlog zegenden’.En ze was wel arm, maar ze kon gelukkig heel goed naaien. Toen haar man in het ziekenhuis lag in Amsterdam ging ze, als ze hem bezocht vaak even naar de Kalverstraat met al die mooie modezaken.
Daar deed ze dan weer nieuwe ideeën op voor haar naaiwerk. Ze zorgde er ook voor dat haar jongens er altijd netjes uitzagen. Heel vaak maakte ze van andere kleding die ze uit elkaar tornde weer nieuwe kleding. Schoolkleding, broeken, jassen en kermispakken.
School was heel belangrijk. Wel minstens een uur lopen, heen en terug. Al haar jongens hebben 6 jaar lagere school gehad. Daarna, op twaalfjarige leeftijd, moesten ze aan het werk. Bij een boer, een kennis of een familielid. Vaak met maar een klein loontje, plus kost en inwoning. Daar leerden de jongens hun levenslessen en financieel werd het daardoor thuis in de molen, veel makkelijker voor hun moeder.

Haar zoons stonden bekend als jongens met een groot verantwoordelijkheidsgevoel, beleefd en netjes opgevoed. Ze spraken altijd met twee woorden, petje in de hand, en ze leerden dat komen en gaan zonder groet zeer onbeleefd was. Zelf vonden ze deze regels maar vreemd. Maar toen ze het effect ervan op de mensen bemerkten werden ze zelfs “bijdehand beleefd“. Aaltje had ze geleerd: ”Wees beleefd maar nooit onderdanig“ en ”Doe je werk zo goed mogelijk en wees eerlijk en betrouwbaar“. Maar ook ”Ieder die zich boven een ander verheft heeft een laag karakter“.
Mede daardoor ontwikkelden al haar jongens een sterk gevoel van eigenwaarde en rechtvaardigheid
Helpt elkander!
Dat was moeder Aaltje's motto. En dat gebeurde ook. Ze werkten allemaal samen en ze hielpen elkaar echt. Zo gauw als de kinderen groot genoeg waren hielpen ze mee. Gras maaien en hooien met vader als hij thuis was. Hooi vervoeren met een zelfgemaakte kruiwagen.
Voor ze ‘s morgens naar school gingen werd er even gestopt bij molen 8 om Opa en Oma te helpen voordat ze verder gingen. Water halen of kachelhout en dat in de bak doen. Als beloning kregen ze een boterham met kaas, dan konden ze met een goed gevulde maag naar school. Opa en Oma waren een grote steun voor Aaltje. De kinderen waren er altijd welkom.
Na schooltijd was er weer van alles te doen. Pannen schrobben aan de slootkant (regenwater was schaars). Soms stoelen in de boenwas zetten. Onkruid wieden. Met een emmer naar de boer om melk of boter te halen. Soms werden de oudsten 's nachts uit de bedstee gepord om in het kruiwiel te lopen, als de kap op de wind gezet moest worden. En er was altijd werk te doen in de groentetuin. In de herfst kwam er een koe op stal en een big in het varkenshok. Die moesten ook verzorgd worden. Moeder kookte soms een pan krielaardappeltjes voor de big. De pan zette ze buitenom af te koelen. Cor schreef hierover: "Wij hadden altijd honger en die krieltjes smaakten best”. Er werd ook turf gestoken achter de molen. Als die voldoende was gedroogd kon dat weer in de kachel.

Haar zonen ontwikkelden een sterke band met elkaar die hun hele leven bleef bestaan. Ook al waren ze het lang niet allemaal met elkaar eens. Maar als er hulp nodig was in wat voor vorm dan ook, dan waren ze er voor elkaar. Er werd samen ook veel gezongen. Arie begeleidde hen daarbij op zijn trekharmonica. Altijd waren ze buiten bezig in de natuur, in weer en wind. Dat heeft hun karakter mede bepaald. En daar hebben de generaties na hen, nu nog profijt van!
Het ongeluk dat Maarten overkwam moet voor Aaltje heel moeilijk te accepteren zijn geweest. Toen de jongens later volwassen mannen geworden waren vonden ze het allemaal moeilijk om over hun moeder te praten. Emoties kregen dan de overhand. Hun moeder Aaltje was een lieve en wijze vrouw!
Het einde van de windbemaling
De bemaling van de Schermer werd in de jaren dertig van de twintigste eeuw overgenomen door een drietal elektrische gemalen. Bij de Zuiderring door het gemaal “Juliana”. Dat werd pal naast “onze” molen 8 gebouwd, zoals op de onderste foto te zien is.
Alle zestien windmolens aan de Zuiderring die er ruim drie eeuwen lang hun belangrijke werk deden, kwamen stil te staan en werden, de een na de andere, gesloopt.
Van de molens aan de Zuiderring is er helaas geen enkele bewaard gebleven. Kostenbesparingen waren destijds het belangrijkste uitgangspunt. De verarming van het landschap en de cultuurhistorische waarde werden toen, het was crisistijd, jammer genoeg niet meegewogen.
Weduwe Aaltje Wiedijk bemaalde haar molen toen al niet meer. Schoonvader Cornelis overleed in 1917.
Aaltje verliet de molen in 1926. Samen met haar zoons Pieter en Dirk vertrok ze naar een woning in Alkmaar.
Daar overleed ze in 1929. Een sterke, moedige vrouw.
Het elektrische gemaal “Juliana” maalt intussen ook al niet meer. Het is vervangen door een nieuw computergestuurd gemaal, de “Willem Alexander”. Dat gemaal staat nu precies op de plek waar ooit molen 8 stond. Bij de bouw van dit nieuwe gemaal stuitte men nog op de houten funderingsresten van de oude Admiraalsmolen.
Het gemaal “Juliana” is overgegaan in particuliere handen en daarna verbouwd tot een riante woning.
Het nieuwe gemaal ernaast is helaas een opvallend lelijk bouwwerk geworden dat jammer genoeg absoluut niet past in het mooie polderlandschap.
“Elk nadeel heeft z'n voordeel”, zei Johan Cruijff ooit. Dat gaat hier ook op. Aan de precieze plek waar de Admiraalsmolen van de weduwe Wiedijk stond, hoeft voortaan niemand meer te twijfelen.
En voor iedereen die nog eens rond wil kijken, daar waar de 16 verdwenen molens van de Zuiderring hun werk eeuwenlang deden, is de plek van molen 8 het makkelijkst terug te vinden.
Met de verdwenen windmolens eindigt hier ook de geschiedenis van Oma Aaltje Wiedijk-Hoogland, achterhaald en vastgelegd door enkele klein- en achterkleinkinderen in februari 2019.
- Bronnen: Teksten : Vincent Wiedijk <> Fotomateriaal : Familie Wiedijk, Jos Charlie, Fred Oudejans <> Foto- en tekst bewerking Jos Charlie